Nieuw besluit over vennootschapsbelastingplicht van stichtingen en verenigingen
De Staatssecretaris van Financiën heeft het besluit over de vennootschapsbelastingplicht van stichtingen en verenigingen uit 2005 onlangs geactualiseerd. In het nieuwe besluit is het bestaande beleid geactualiseerd, op onderdelen aangepast of verduidelijkt. Bovendien zijn enkele nieuwe onderdelen in het besluit opgenomen. De belangrijkste wijzigingen zijn:
Er is beleid opgenomen over het criterium ‘deelname aan het economische verkeer’.
Het onderdeel over het criterium ‘winststreven’ is uitgebreid en er is een verduidelijking en verruiming van bestaand beleid over het winststreven bij gesubsidieerde instellingen opgenomen.
Het onderdeel over het concurrentiecriterium is geactualiseerd.
Er is beleid opgenomen over de mogelijkheid voor culturele ANBI’s om te opteren voor integrale belastingplicht.
Er is een verduidelijking opgenomen van de vereisten waaraan een sociaal belang behartigende instelling (SBBI) moet voldoen om gebruik te kunnen maken van de fictieve loonkostenaftrek.
In dit artikel bespreken wij de gevolgen van het nieuwe besluit voor de vennootschapsbelastingplicht van gesubsidieerde instellingen.
Hoofdregel belastingplicht van stichtingen en verenigingen
Stichtingen en verenigingen zijn vennootschapsbelastingplichtig, indien en voor zover zij een onderneming drijven. Hiervan is sprake als:
met een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid;
wordt deelgenomen aan het economische verkeer;
met het oogmerk om daarmee winst te behalen (winststreven).
Van een winststreven is sprake, indien een stichting of vereniging met één of meerdere activiteiten stelselmatig overschotten behaalt.
In het besluit uit 2005 was al beleid opgenomen over het winststreven bij gesubsidieerde instellingen. Eerder dit jaar is daarover een standpunt van de Kennisgroep van de Belastingdienst gepubliceerd. In dit nieuwe besluit geeft de staatssecretaris naar eigen zeggen een verduidelijking en verruiming van het bestaande beleid.
Winststreven gesubsidieerde instellingen
In het besluit uit 2005 heeft de staatssecretaris het volgende goedgekeurd over het winststreven bij gesubsidieerde instellingen:
Van een winststreven is geen sprake voor zover gesubsidieerde instellingen, volgens statuten of subsidieregels, de behaalde overschotten moeten aanwenden overeenkomstig de subsidiedoeleinden of terug moeten betalen aan de subsidieverstrekker.
Van het ontbreken van een winststreven kan ook sprake zijn als de instelling haar inkomsten met betrekking tot gesubsidieerde activiteiten voor meer dan 70% verkrijgt uit subsidies en daarnaast slechts eigen bijdragen ontvangt van degenen voor wie de instelling de prestaties verricht.
Naar onze mening duidt het woordje ‘ook’ in bovenstaande tekst erop dat sprake is van twee verschillende situaties waarin geen winststreven wordt aangenomen bij gesubsidieerde instellingen.
Dit beleid werd door de Belastingdienst al zeer beperkt uitgelegd, maar dit nieuwe besluit doet daar naar onze mening een schepje bovenop. In het nieuwe besluit keurt de staatssecretaris goed dat er geen sprake is van een winststreven, als aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan.
De instelling verricht uitsluitend gesubsidieerde, dan wel gesubsidieerde en subsidiabele activiteiten.
De instelling financiert het totaal van deze activiteiten voor tenminste 70% met subsidies en aanvullend slechts met:
eigen bijdragen van degenen voor wie de instelling de gesubsidieerde activiteiten verricht; en
vergoedingen die op contractbasis worden ontvangen van gemeente(n) (of andere bestuursorganen), eventueel aangevuld met eigen bijdragen van degenen voor wie de instelling deze subsidiabele activiteiten verricht.
De instelling wendt eventueel behaalde overschotten zowel conform de statuten of subsidieregels als feitelijk aan overeenkomstig de subsidiedoeleinden, of betaalt deze overschotten terug aan de subsidieverstrekker.
De instelling heeft zowel statutair als feitelijk geborgd dat – als daar sprake van is – de inkomsten uit contractfinanciering uitsluitend kunnen worden aangewend voor de gesubsidieerde dan wel subsidiabele activiteiten.
Hierbij merkte de staatssecretaris nog op dat bovenstaande voorwaarden op het niveau van het lichaam als geheel dienen te worden getoetst.
Wij menen dat deze voorwaarden, in combinatie met het feit dat deze cumulatief en op het niveau van het lichaam als geheel dienen te worden getoetst, een beperktere uitleg van het winststreven vormen dan in het oude besluit het geval was.
De verruiming die de Staatssecretaris van Financiën in het nieuwe besluit noemt, betreft de ‘subsidiabele activiteiten’. Dit zijn activiteiten die op contractbasis aan gemeenten of andere bestuursorganen worden verricht, maar naar hun aard ook in aanmerking kunnen komen voor subsidies. De goedkeuring uit het besluit is ook op deze subsidiabele activiteiten van toepassing.
Gevolgen voor de praktijk
Hoewel de Staatssecretaris van Financiën van mening is dat met het besluit een verduidelijking en verruiming van het bestaande beleid voor gesubsidieerde instellingen is gegeven, menen wij dat het ook een beperktere uitleg van het begrip ‘winststreven’ bevat dan oude besluit. Wij achten het niet ondenkbaar dat er op dit punt (nieuwe) discussies met de Belastingdienst zullen ontstaan.
Wij raden gesubsidieerde instellingen aan goed te (laten) onderzoeken wat de gevolgen van dit besluit zijn voor hun fiscale positie. Wilt u meer weten over de mogelijke invloed van het nieuwe besluit op uw belastingpositie? Onze experts bespreken graag hoe wij u van dienst kunnen zijn.
Wet- en regelgeving op dit gebied kan onderhevig zijn aan verandering. Wij raden u aan om met uw Baker Tilly adviseur te overleggen over de impact hiervan.