Skip to content
foto van bewegende stad met zonlicht

HvJ-EU oordeelt over de toepassing van de Moeder-Dochterrichtlijn en misbruik van recht

Gepubliceerd op: 16 mei 2019
Type publicatie Kennisartikel
Op 26 februari 2019 heeft het Europese Hof van Justitie (HvJ) een belangrijk arrest gewezen over misbruik van recht. Dit arrest is van belang voor de toepassing van de Moeder-dochterrichtlijn (MDR), die een dividenduitkering door een dochtervennootschap in een EU-lidstaat aan een moedervennootschap in een andere EU-lidstaat onder voorwaarden vrijstelt van belastingheffing.

Achtergrond

In het betreffende arrest betaalde een Deense vennootschap dividend aan een Luxemburgse tussenhoudster. De vraag was of de dividenduitkering in Denemarken was vrijgesteld van bronheffing (dividendbelasting) onder de MDR.
Het HvJ heeft op 26 februari 2019 ook een arrest gewezen over de toepassing van de Interest- en Royaltyrichtlijn (IRR) en de uitleg van het begrip ‘uiteindelijk gerechtigde’. Op basis van de IRR mag de bronstaat geen belasting heffen over betalingen van rente en royalty’s als de ontvangende vennootschap uiteindelijk gerechtigde tot die betalingen is. Nederland heft (vooralsnog) geen bronbelasting op rente- en royaltybetalingen door een Nederlandse vennootschap. Daarom behandelt dit nieuwsbericht niet de uitleg van het HvJ van het begrip ‘uiteindelijk gerechtigde’.

Verplichte weigering voordelen MDR bij misbruik van recht

Het HvJ heeft geoordeeld dat een lidstaat de verplichting heeft de voordelen van de MDR te weigeren als er sprake is van misbruik van recht, ook als er geen antimisbruikbepaling is opgenomen in de nationale wetgeving of het belastingverdrag dat van toepassing is.

Wanneer is sprake van misbruik van recht?

Er is sprake van misbruik van recht bij een ‘kunstmatige constructie’. Een ‘kunstmatige constructie’ is een constructie die niet is opgericht om redenen die de economische realiteit weerspiegelen, een zuiver formele structuur heeft en als voornaamste doel of een van zijn voornaamste doelen heeft een belastingvoordeel te verkrijgen dat de strekking of het doel van de toepasselijke belastingwetgeving ondermijnt (aldus het HvJ). Volgens het HvJ is dit met name het geval als aan een structuur een doorstroomvennootschap wordt toegevoegd. Van een doorstroomvennootschap is sprake als die vennootschap zich uitsluitend bezighoudt met het ontvangen van dividenden en de overdracht ervan aan de uiteindelijk gerechtigde of andere doorstroomvennootschappen. Het ontbreken van een daadwerkelijke economische activiteit moet blijken uit alle relevante omstandigheden, met name het beheer van de vennootschap, de kostenstructuur, de balans, werknemers en de aanwezigheid van een kantoor.

Gevolgen voor toepassing van de vrijstelling van dividendbelasting

Nederland heft in principe 15% dividendbelasting op dividenduitkeringen door een Nederlandse vennootschap. Een dividenduitkering aan een Nederlandse vennootschap met een aandelenbelang van minimaal 5% is vrijgesteld van dividendbelasting. Een dividenduitkering aan een vennootschap die is gevestigd in een verdragsland (met een aandelenbelang van minimaal 5%) is eveneens vrijgesteld van Nederlandse dividendbelasting, tenzij sprake is van een ‘kunstmatige constructie’. Als gevolg van het arrest van het HvJ moet Nederland laatstgenoemde vrijstelling weigeren bij misbruik van recht. Om te beoordelen of er sprake is van een ‘kunstmatige constructie’ dient men na te gaan of de dividendontvangende aandeelhouder daadwerkelijk economische activiteiten verricht dan wel enkel een doorstroomvennootschap is.

Gevolgen voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling

Het arrest van het HvJ had betrekking op de vrijstelling van bronbelasting voor de dividendbetalende vennootschap. In de fiscale literatuur is de vraag opgekomen of het arrest ook gevolgen heeft voor de toepassing van de deelnemingsvrijstelling voor de dividendontvangende vennootschap. Jurisprudentie hierover moet worden afgewacht.

Opvatting staatssecretaris

Op 8 mei 2019 heeft Tweede Kamerlid Snels aan de staatssecretaris een groot aantal vragen gesteld over de reikwijdte van het arrest van 26 februari 2019. Het antwoord van de staatssecretaris is nog niet bekend.

Conclusie

Het HvJ heeft in de arresten van 26 februari 2019 meer duidelijkheid gegeven over de vraag wanneer er sprake is van misbruik van recht. Om te beoordelen of er sprake is van misbruik van recht moeten alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking worden genomen. Bij een vennootschap zonder voldoende substance is de kans op misbruik van recht groot.

Dit nieuwsbericht, dat op 16 mei 2019 is gepubliceerd, bevat algemene informatie. Hieraan kunt u geen rechten ontlenen.

Dit bericht is meer dan zes maanden geleden gepubliceerd. Omdat wet- en regelgeving continu in beweging is, raden wij u aan met uw Baker Tilly adviseur te bespreken of de informatie in dit bericht actueel is en gevolgen heeft (of mogelijkheden biedt) voor uw situatie. Uw adviseur praat u graag bij over de laatste stand van zaken.

De laatste wetgeving en tips voor uw industrie

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief