HvJ EU in Dong Yang: dochteronderneming is mogelijk een vaste inrichting voor de btw
De uitspraak van de Europese rechter heeft naar onze mening aanzienlijke gevolgen voor de praktijk. In dit nieuwsbericht gaan wij kort in op de zaak en bespreken wij de mogelijke implicaties voor uw onderneming.
Feiten in de zaak
Dong Yang is een Poolse ondernemer die in opdracht van een Koreaanse vennootschap (‘LG Korea’) printplaten assembleert. Aangezien LG Korea heeft aangegeven dat zij niet beschikt over een vaste inrichting in Polen, reikt Dong Yang met betrekking tot de assemblagediensten facturen uit zonder Poolse btw.
De Poolse Belastingdienst is van mening dat Dong Yang Poolse btw verschuldigd is. Volgens haar valt de dochteronderneming van LG Korea in Polen (‘LG Polen’) namelijk aan te merken als een vaste inrichting van LG Korea. De assemblagediensten zijn dan ook verricht voor de Poolse vaste inrichting van LG Korea, en niet voor de hoofdvestiging buiten de EU. De inspecteur legt een naheffingsaanslag btw op.
Uitspraak Hof van Justitie EU
In zijn uitspraak geeft de Europese rechter allereerst aan dat het niet is uitgesloten dat een EU-dochteronderneming van een buiten de EU gevestigde moedermaatschappij kwalificeert als een vaste inrichting voor de btw. Het bestaan van zo’n vaste inrichting kan echter niet worden afgeleid uit het enkele feit dat de moedermaatschappij een dochteronderneming heeft. De beoordeling of sprake is van een vaste inrichting hangt af van de vraag of voldaan is aan de materiële voorwaarden die in de wet- en regelgeving zijn neergelegd.
De Europese rechter overweegt daarnaast dat een dienstverrichter zoals Dong Yang niet verplicht is om de contractuele verhoudingen tussen een moedermaatschappij en haar dochteronderneming te onderzoeken om vast te stellen of sprake is van een vaste inrichting voor de btw. In plaats daarvan kan Dong Yang uitgaan van de criteria zoals die zijn neergelegd in de Btw-Uitvoeringsverordening. Deze criteria omvatten onder andere de aard en het gebruik van de verrichte dienst, het contract tussen de dienstverrichter en de afnemer, evenals de betalingsstromen.
Belang voor de praktijk
Naar onze mening volgt uit de uitspraak van het Hof van Justitie EU dat het begrip vaste inrichting in de btw nog vol in beweging is. De Europese rechter laat zelfs expliciet de mogelijkheid open dat een juridisch afzonderlijke entiteit (lees: dochteronderneming) onder omstandigheden kwalificeert als een vaste inrichting van de moedermaatschappij. Uit ervaring weten wij dat verschillende buitenlandse belastingdiensten dergelijke overwegingen aangrijpen om te stellen dat er sprake is van een vaste inrichting en dus van lokale verschuldigdheid van btw.
Ook voor uw onderneming is het van belang om na te gaan of de inzet van menselijke en technische middelen in andere landen leidt tot een buitenlandse vaste inrichting voor de btw. Met het oog op de uitspraak van het Hof van Justitie EU in Dong Yang is dit ook van belang wanneer die middelen toebehoren aan een dochteronderneming. We merken op dat de aanwezigheid van een (buitenlandse) vaste inrichting van grote invloed kan zijn op de verschuldigdheid van btw, de aftrek van voorbelasting, administratieve verplichtingen en btw-registraties.
Heeft u vragen, of wilt u advies over uw buitenlandse activiteiten? Neem dan vrijblijvend contact op met Marisa Hut (06 52 75 98 75) of Jayant Rakhan (06 12 02 41 49) van ons VAT & Customs Advisory team.
Dit bericht is meer dan zes maanden geleden gepubliceerd. Omdat wet- en regelgeving continu in beweging is, raden wij u aan met uw Baker Tilly adviseur te bespreken of de informatie in dit bericht actueel is en gevolgen heeft (of mogelijkheden biedt) voor uw situatie. Uw adviseur praat u graag bij over de laatste stand van zaken.