Gemeente alleen als afnemer recht op btw-compensatie
Feiten in de zaak
De gemeente beschikt niet over een noodaanlanding in de veerhaven. De gemeente heeft daarom – samen met de Staat (der Nederlanden) – op 2 juli 2015 een overeenkomst gesloten met een aannemer voor de realisatie van een noodaanlanding in een veerhaven op een eiland. Als de veerdienst door calamiteiten geen gebruik kan maken van de reguliere aanlanding, kan de noodaanlanding worden gebruikt voor het aan en van boord gaan van personen en voertuigen.
Relevant is dat de noodaanlanding door de aannemer wordt aangelegd op grond van de Staat, die contractueel ook als opdrachtgever van de aannemer wordt aangemerkt. De gemeente neemt echter ook deel aan deze overeenkomst en neemt op basis hiervan een deel van de kosten voor haar rekening. Als gevolg hiervan heeft de aannemer termijnfacturen vermeerderd met btw uitgereikt aan de gemeente.
Het geschil
De gemeente stelt zich op het standpunt dat zij recht heeft op een bijdrage uit het btw-compensatiefonds. Hiervoor geldt onder meer als voorwaarde dat de gemeente daadwerkelijk als afnemer van de door de aannemer verrichte prestatie kwalificeert. Volgens de gemeente is hier sprake van, aangezien zij een overeenkomst heeft gesloten met de aannemer waardoor een relatie opdrachtgever-opdrachtnemer is ontstaan.
De inspecteur is echter van mening dat de gemeente geen recht heeft op compensatie van de aan haar in rekening gebrachte btw. Hij bestrijdt de zienswijze van de gemeente door primair te stellen dat de gemeente geen afnemer van de prestatie is. Hij motiveert dit door aan te geven dat de gemeente niet de beschikkingsmacht van de noodaanlanding heeft verkregen, omdat de Staat wegens natrekking direct juridisch eigenaar is geworden van de noodaanlanding. Daarnaast stelt de inspecteur subsidiair dat compensatie niet mogelijk is, omdat sprake is van een compensatie-uitsluitingsgrond (‘verstrekking aan een individuele derde zijnde de Staat’).
Oordeel
Het geschil spitst zich specifiek toe op de vraag of de gemeente afnemer is van de door de aannemer geleverde noodaanlanding.
Als uitgangspunt geldt dat de afnemer initieel moet worden bepaald aan de hand van de aangegane rechtsbetrekkingen. Indien een publiekrechtelijk lichaam een rechtsbetrekking aangaat die strekt tot het verrichten van een aan haar verrichte bepaalde prestatie, is het publiekrechtelijk lichaam de afnemer van die prestatie. Daaraan doet overigens niet af dat een of meer anderen belang hebben of gebaat zijn bij de betreffende prestatie.
De rechtbank oordeelt dat uit de gesloten overeenkomst kan worden opgemaakt dat de aannemer een rechtsbetrekking heeft gesloten met de Staat (en niet met de gemeente). Volgens de rechtbank heeft de aannemer een opdracht van de Staat gekregen en moet zij tevens onder diens toezicht presteren. Ondanks dat in het algemeen wordt aangenomen dat degene aan wie de factuur van een levering of dienst wordt uitgereikt, ook de afnemer van de desbetreffende prestatie is, kan dit onder omstandigheden anders zijn. Gelet op de inhoud van de overeenkomst en de overige feiten en omstandigheden is de rechtbank van mening dat enkel de Staat afnemer is van de door de aannemer verrichte prestatie. Dit resulteert in de uitkomst dat de gemeente geen recht op compensatie van btw heeft.
Belang voor de praktijk
Voor gemeenten en andere compensatiegerechtigde lichamen (zoals provincies) betekent deze uitspraak dat de btw bij soortgelijke projecten tot een kostprijsverhogend effect kunnen leiden. Om – net als bij de aftrek van btw – tot compensatie van btw te kunnen komen, is het van belang dat het inkopende publiekrechtelijk lichaam daadwerkelijk als afnemer van de prestatie kwalificeert. Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn de rechtsbetrekking, de factuur, de betaling en het verbruik.
Om vervolgens uitsluiting van btw-compensatie te voorkomen, dient het publiekrechtelijk lichaam géén prestaties te verrichten aan individuele (rechts)personen. Kon de gemeente in deze zaak namelijk wel als afnemer van de prestatie worden aangemerkt, dan is het in dit kader nog maar de vraag of de btw op kosten daadwerkelijk compensabel zou zijn geweest, aangezien de gemeente in feite presteert jegens een individuele derde zijnde de Staat. Wellicht ten overvloede merken wij op dat bij de terbeschikkingstelling van gemeenschapsvoorzieningen (zoals openbare wegen, openbare parkeerplaatsen of voor iedereen toegankelijke parken en speelplaatsen) doorgaans geen sprake is van een uitsluitingsgrond van btw-compensatie.
Gelet op vorenstaande raden wij daarom gemeenten aan om voorafgaand aan dergelijke samenwerkingen de btw-gevolgen goed in kaart te (laten) brengen. Wij zijn uiteraard graag bereid om samen met u de mogelijkheden en risico’s voor uw gemeente te bekijken en u te begeleiden bij eventuele vervolgacties. Wilt u meer weten over wat deze uitspraak concreet voor uw organisatie betekent, neem dan contact op met onze btw-specialisten.
Dit bericht is meer dan zes maanden geleden gepubliceerd. Omdat wet- en regelgeving continu in beweging is, raden wij u aan met uw Baker Tilly adviseur te bespreken of de informatie in dit bericht actueel is en gevolgen heeft (of mogelijkheden biedt) voor uw situatie. Uw adviseur praat u graag bij over de laatste stand van zaken.