Hof van Justitie: Poolse gemeenten verrichten geen btw-belastbare prestaties
Onlangs heeft het Europese Hof van Justitie uitspraak gedaan in twee vergelijkbare Poolse btw-zaken, die inmiddels bekend staan als ‘Gmina O.’ en ‘Gmina L.’ Uit de overwegingen van het Hof kan de conclusie worden getrokken dat overheidslichamen geen btw-belastbare prestaties verrichten wanneer zij een activiteit verrichten waarmee niet op duurzame wijze inkomsten worden verkregen. In dit nieuwsbericht gaan wij in op de genoemde zaken en bespreken wij het belang voor de praktijk.
Achtergrond: btw-plicht overheidslichamen
Een overheidslichaam dat goederen levert of diensten verricht tegen vergoeding, zal doorgaans als btw-ondernemer kwalificeren. Hiervoor is onder meer benodigd dat de prestaties met enige regelmaat worden verricht en dat een niet-symbolische vergoeding is bedongen. Volgens vaste rechtspraak is niet relevant of naar winst wordt gestreefd.
Het voorgaande betekent niet noodzakelijk dat een overheidslichaam btw verschuldigd is over de door haar ontvangen vergoedingen. Er dient namelijk eveneens te worden bepaald of sprake is van ‘overheidshandelen’ in het kader van de uitoefening van een publiekrechtelijke taak. Is dat het geval, en wordt niet in concurrentie getreden met marktpartijen, dan is het overheidslichaam ter zake alsnog geen btw verschuldigd.
De zaken ‘Gmina O.’ en ‘Gmina L.’
Recent heeft het Hof van Justitie EU twee arresten gewezen over de btw-plicht van overheidslichamen. Gemeente O. organiseerde de ontwikkeling van hernieuwbare energiesystemen op onroerende zaken van haar inwoners-vastgoedeigenaren. 25% van de (directe) kosten werd betaald door de vastgoedeigenaren. De overige 75% van de (directe) kosten werd gecompenseerd uit Europese subsidies. Vermeldenswaardig is verder dat de vastgoedeigenaren na vijf jaar het eigendom van de geïnstalleerde hernieuwbare energiesystemen verkregen.
Gemeente L. arrangeerde voor haar inwoners kosteloos de verwijdering van asbesthoudende producten door een door haar gecontracteerde onderneming. Vervolgens kreeg zij de initieel door haar betaalde kosten geheel of gedeeltelijk terug uit een Pools milieubeschermingsfonds.
In beide zaken draait het om de vraag in welke hoedanigheid – overheid, ondernemer of niet-belastingplichtige – de Poolse gemeenten jegens hun inwoners optraden bij het verrichten van de hiervoor genoemde activiteiten. Het antwoord op deze vraag bepaalt of de Poolse gemeenten btw verschuldigd zijn over de door hen ontvangen vergoedingen én of zij ter zake de inkoop-btw kunnen verrekenen.
Oordeel Hof van Justitie EU
In zijn arresten suggereert het Hof van Justitie EU dat de gemeenten prestaties ‘onder bezwarende titel’ verrichten. Van btw-ondernemerschap is echter geen sprake, voornamelijk omdat de gemeenten geen economische activiteiten hebben verricht. In dit kader wijst het Hof onder meer op de omstandigheid dat de activiteiten van de gemeenten niet permanent van aard waren en niet overeenkwamen met de typische gedragingen van btw-ondernemers die vergelijkbare activiteiten verrichten. Ook relevant is dat de gemeenten slechts een gering deel van de door hun gemaakte kosten terugkregen, waarbij het (resterende) saldo van de (directe) kosten werd vergoed uit overheidsmiddelen. Bovendien ging het om bedrijfsmodellen met een hoge mate van voorfinanciering die economisch niet haalbaar zijn voor doorsnee btw-ondernemers. Aangezien de gemeenten geen economische activiteiten hebben verricht, hoeft volgens het Hof niet meer te worden getoetst of er sprake is van overheidshandelen.
Gevolgen voor de praktijk
De uitspraken van het Hof van Justitie EU houden de gemoederen in de publieke btw-praktijk aardig bezig. Een mogelijke gevolgtrekking is dat overheidslichamen minder snel economische activiteiten verrichten dan tot op heden werd verondersteld. Dit geldt met name in specifieke situaties waarin niet-kostendekkende vergoedingen worden gevraagd voor de door overheidslichamen verrichte prestaties. In dergelijke gevallen is het overheidslichaam geen btw verschuldigd over de ontvangen vergoeding en is de aftrek van btw op toerekenbare kosten niet toegestaan, aangezien geen sprake is van btw-ondernemerschap. In Nederland kan overigens onder bepaalde voorwaarden btw worden teruggevorderd van het Btw-compensatiefonds.
Daarnaast rijst de vraag in hoeverre de oordelen van het Hof gevolgen hebben voor het btw-ondernemerschap van andere (niet-publieke) organisaties, zoals gesubsidieerde verenigingen en stichtingen. Mogelijk zullen ook deze privaatrechtelijke lichamen minder snel economische activiteiten verrichten, waardoor ook deze lichamen ter zake van deze activiteiten geen btw verschuldigd zijn en de aftrek van inkoop-btw niet meer mogelijk is.
Al met al heeft de rechtspraak van de Europese rechter nogal wat stof doen opwaaien. Mocht u de mogelijke btw-gevolgen voor uw organisatie willen bespreken, neem dan vrijblijvend contact op met ons op.